5
De werkelijke dadaist neemt voor. niets stelling, noch
voor knnst, noch voor politiek, noch voor philosofie of
godsdienst.
De dadaist ziet in al deze merken, eener beschimmelde
schijncultuur, een bedriegelijken handel. Elk merk heeft af
trek zoolang niet een nieuw merk is uitgevonden.
Dada ziet in alle imaginaties die ons van de werkelijk
heid hebben afgeleid — we mogen ze Tao, Om, Bramah,
Jaweh, God, getal, geest, enz. noemen, slechts verschillende
etiketten voor een en hetzelfde artikel dat, „uit een niets
zich ontwikkelend” met veel tam tam en boem boem den
menschen wordt opgedrongen.
Dada ontkent eiken hoogeren, geestelijken inhoud voor
leven, kunst, religie, philosofie of politiek.
Voor den dadaist berust de bestaansmogelijkheid van
dezen ballast slechts op twee dingen: reclame en suggestie.
Uit fetichistische instincten is, volgens den dadaist, de
menschheid geneigd zich te laten verblinden door zekere
karakteristieke uithangborden, deze dienen als reclame-
rniddel en worden zooveel malen herhaald, dat zij een onuit-
wischbaren indruk teweegbrengen. De godsdienst door het
kruis, Odol tandpasta door den gebogen flaconvorm, Nietz-
sche door zijn dikke snor, Oscar Wilde door zijn homo-
sexualiteit, Tolstoy door kaftan en sandalen! Dada wil
niet bekeeren. Dada heeft voldoende empirie om te
weten, dat men de massa voor een „niets” kan winnen indien