30
ving van het dadaistische standpunt gegeven. Ik laat het hier,
in de, in het tijdschrift De Stijl versehenen vertaling, gedeelte*
lijk volgen:
»Identiteit, simultaneiteit (gelijktijdigheid) en spontaneiteit
vormen de drie?een#heid van de dadaistische levensbeschou*
wing en ik ben er zeker van, dat deze levensverklaring be*
rüstende op de relativiteit van alle standpunten, een levens*
beschouwing, waarin de tegengestelden aan elkaar gelijk zijn,
binnen afzienbaren tijd, de ruimte waarbinnen onze planeet
zieh handhaaft zal overwinnen.
Het dadaisme is de realiteit van den geest. Hierin is het
onmogelijke mogelijk. Daarom is de geest slechts door het
onmogelijke uit te drukken. De dadai'st, — de naam »dada«,
drukt reeds de sprakelooze erkenning van het bestaan uit —
schept uit de negatie van elke traditioneele, vastgestelde, ste»
riele realiteit het »ja« van zichzelf, in onmiddellijk en onaf*
scheidelijk verband met alle tijd^ruimtelijke gebeurtenissen
en verschijnselen. Niet aan tijd en ruimte gebonden, leeft
de dadai’st het positiefmegatieve, het jameen, het vobledige
het gisteremmorgen en in de stoute vlucht van zijn schep*
pende verbeelding, plaatst hij de tegengestelden direct nevens
elkaar.«
»Hij is niet bemiddelaar tusschen a en z, maar hij is az.
Hij zegt niet: ik lig hier in mijn bed en buiten »mij« rijden de
vrachtwagens, Omnibussen, auto’s en treinen, jankt een hond
of schreit een kind enz., maar hij is er zieh van bewust, dat dit
alles tegelijkertijd met dezelfde snelheid, in hetzelfde tempo
en met dezelfde intensiteit plaats grijpt. Hij zoekt voor dit
gebeuren (zichzelf, bed, buiten, vrachtwagens, Omnibussen,
auto’s, treinen, hond, kind enz.) geen analoge voorstelling,
geen theorie, zelfs geen Synthese, maar hij doordringt wezen*
lijk, de zintuigelijke en buitenzintuigelijke gewaarwordings*
feer.
Hij ziet van een imitatieve, futuristische uitdrukking van
het leven geheel af. Kunst is hem: leven in ordelooze amatura*
listische verschijning, onevenwichtig rapport met de materie
als contrast op kosmische statica, in welke laatste de natuur
zieh begrenst, maar waartegen de geest zieh voortdurend
verzet.«
Hadden vroegere generaties de kunst als een fetisch tegen*
over zieh gesteld, de dadai'st acht kunst niet belangrijker dan
rekenkunde, handel of sport. De esthetische levensopvatting,
die op de religieuze gevolgd is, heeft de menschen verplaatst
in een toestand van droomerige passiviteit. Voor den dadai'st
schuilt hierin de oorzaak eener toenemende moedeloosheid:
de mensch is ängstig geworden spontaan op het leven te rea#
geeren.
Europa is gedompeld in een pessimisme dat het vroeg of