antwoording voor onze kuituur op zicli. De dadaïst kent alle gronden en achtergronden van onze kuituur, waarin voor hem „Menschelijkheid en barbarisme indifferente uitingen zijn.” Hij kent alle knepen en trucs onzer elemen tairste levensbelangen. Hij weet precies hoe men geest fabriceert. Uit een heiligen tegenzin voor de ivoren closets onzer „groote Mannen” pretendeert hij niet, kunstenaar, filosoof of hervormer te zijn. Vrij van eerzuchtige verlan gens, beroemd te zijn of maatschappelijk te slagen, is hij de meest vrije, meest rustige, gelijkmoedige mensch ter wereld. Toch kent de dadaïst den mensch eenige positieve waar- den toe: het instinkt om te domineeren en de behoefte elkan der op te eten. Alle ethische drijfveeren: goedertierenheid, barmhartigheid, medelijden ienz., zijn voor den dadaïst slechts dekmantels om des menschen waren aard te verber gen. Yoorts stelt de dadaïst als positieve waarde ,.karakter” d.w.z. dat men zoo ver gevorderd is, om zonder valsche voorwendsels en bijbedoelingen te leven en te handelen. „Dada (aldus Richard Huelsenbeck) rukt in sich, und handelt aus sich, so wie die Sonne handelt, wenn sie am Himmel aufsteigt oder, wie wenn ein Baum ivachst. Der Banm wachst ohne wachsen zu wollen. Dada schieht seinen Ilandlungen heine Motive unter, die ein „Ziel” verfolgen, Dada gehiert nicht aus sich heraus Abstraktionen in Wor- ten, Formeln und Systemen, die es auf die menschliche