12 AAN ANNA BLOEME (von Kurt Schwitters, übersetzt door Th. v. Doesburg) O gij geliefete mijner zevenentwintig zinnen, ik bemin jou. Je, jou, gij, uw, ik je, jou mij, wij? Dat doet hier (voorloopig) uiets ter zake. Wie zijt gij ontelbaar meisje?Je bent, zijt gij? Demenschen zeggen, je waart, laat ze praten, ze weten niet, hoe de kerk* toren Staat. Jij draagt de hoed op uwe voeten en wandelt op den handen, op de handen wandel je. Hallo! J e roode kleeren, kapot gezaagd in witte plooien, rood bemin ik Anna Bloeme, rood bemin ik jou! — Je, jou, gij, uw, ik je, jou mij, wij? Dat hoort (voorloopig) in die kouden gloed. Roode Bloeme, roode Anna Bloeme, wat zeggen de men* sehen? rv § I O | / r> ft A 1. Anna Bloeme had een vogel. I ll IJ U V II* 2- Anna Bloeme is rood. 3. Welkekleur heeft de vogel? Blauw is de kleur van je gele hären. Rood is het kirren van je groene vogel. Gij heerlijk meisje zoo alledaagsch gekleed, jou klein groen beest, ik bemin je! — Je, jou, gij, uw, ik je, jou mij, wij? Dat hoort (voorloopig) in de doofpot. Anna Bloeme, Anna, A — N — N—A, ik druppel je naam, jouw naam, zij druppelt als vloeibaar rundervet! Weet je het, Anna, weet je het all, men kan je ook van achteren naar voren lezen, en gij, gij heerlijkste van allen, je beut van achteren als van voren: A—N —N—A. Rundervet lekt langzaam rillend längs mijn ruggegraat. Anna Bloeme, jou druppend dier, ik bemin je. KURT SCHWITTERS