16 / DADAISM E I. Dada vormt zieh. Het dadaisme is geboren uit verzet tegen alles wat de menschheid sinds eeuwen als levensbelang en levenswaarde ontwikkeld heeft. Sprakeloos en zonder systematisch ge« vormde overtuiging drukte zieh dit verzet in een of andere zinlooze handeling uit. Natuurlijk was deze zinloosheid opzettelijk. De jonge en meestal uiterst intelligente menschen (als: Hugo Bai, Tristan Tzara, Hans Arp, Richard Huelsenbeck e. a.): »des personnages en edition unique« wisten geen beteren vorm te vinden om hun koele minachting voor al het bestaande uit te drukken. Ieder voor zieh bestreed zijn onafhan« kelijkheid op de meest onafhankelijke wijze. Men had genoeg van de laboratoria waar men ideeen mikroskopisch onderzoekt en op sterk water zet! Waartoe maakte men kunst? Om de lieve burgerij te streelen? Klinken de sonnetten van onze »beroemde« dichters niet even hol als de munten die men er voor betaalt? Is de kunst niet evenzeer een bank, waar alle generaties aangeland waren om er, evenals de lieve burgerij, te speculeeren? In dezen geest werd het publiek, in de »Cabaret Voltaire« tot het dadaisme ingewijd. Hoe luidruchtig het op deze soiree’s toeging kan men ervaren uit de Chronique Zurichoise 1915—1919. »On crie dans la salle, on se bat, premier rangapprouve deuxieme rang se declare incompetant le reste crie, qui est plus fort on apporte la grosse caisse, Huelsenbeck contre 200, Ho«osenlatz accentue par la tres grosse caisse et les grelots ou pied gauche — on proteste, on crie, on casse les vitres, on se tue, on demolit, on se bat la police interruption.« Was deze welsprekende oppositie van het publiek gerechtvaardigd? Had men hier slechts met een brutaal snobisme te doen? En van waar kwam dit dadaisme en wat wilde het? Het dadaisme representeerde den chaos waarin wij leven. Dada was in de atmos= feer voorhanden. Het ontstand niet, noch werd het gemaakt — het was, men had er nog geen uitdrukking voor gevonden dezen algemeenen geestestoestand van alle an* dere geesteshoudingen te onderscheiden. En ook dit woord: DADA, hetwelk men toevallig in een dictionaire vond, beteekende niets. Het was geconstrueerd uit de ge« voeligheid in een bepaald oogenblik. Men had behoefte aan een parool, dat oogen« blikkelijk een geheele wereld in de verbeelding opriep. Neen, het dadaisme was niet uit een snobistische brutaliteit ontstaan. Integendeel uit de volledige en diepe overgave van menschen die zieh in stille afzondering met de belangrijkste Problemen hadden bezig gehouden. Eerst met den terugkeer van den schilder Francis Picabia (vroeger cubist) uit Ame« rika, werd het dadaisme uit zijn vagen toestand tot klaarheid gebracht. In het lijfblad van Picabia »391« (bijgenaamd: le rate) werden diepzinnigheid, weekelijke kunstzinnig« heid, godsdienstwaanzin, philosofische zwaarwichtigheid op de geestigste wijze belache« lijk gemaakt. De dadaisten deinsden, in de zekerheid der betrekkelijkheid van het be« staande, er zelfs niet voor terug ook zichzelf belachelijk te maken. Zoo noemde Picabia zieh nu eens »Rastaquöuere« (d. w. z. iemand die op grooten voet leeft, zonder dat men weet waarvan) dan weder »le rate« (de mislukte). In zijn dadaistisch«philosofisch werk »Jesus«Christ Rastaquöuere« geeft Picabia de volgende geestige uiteenzetting van wat onder »rastaquöuere« verstaan moet worden. »Le Rastaquöuere est possede par l’envie de manger des diamants. II est proprietaire de quelques oripeaux disparates et de Sentiments naifs, il est simple ettendre; il jongle avec tous les objets qui lui tombent sous la main, il ne connait pas la maniere de s’en servir, il ne veut que jongler — il n’a rien appris, mais il invente. Le rastaquöuere n’est pas une Sorte d’equilibriste.« Deze uiteenzetting karakteriseert volkomen den dadaist. Th. v. Doesburg.