»Gisteravond hebben we in Diligentia nog eens een Dadaavond gehad. We hebben weer gebruld en gekrijscht, onverschillig of Heine gereciteerd
werd, Mendelsohn gespeeld werd, of onzin uitgestooten. We hebben Huszar voor Landru uitgescholden, van Doesburg voor Broekhuijs en diens
vrouw gemeenheden toegevoegd. We hebben gehuild en gejengeld, geblèrd en stommiteiten verkocht, kroegbazen^en boksers grappen gelanceerd,
alles om maar te bewijzen dat wij niet dada zijn. We hebben zoo ’n helsch en volmaakt onzinnig spektakel gemaakt, dat het nu wel zonneklaar
bewezen is, dat wij nog bij ons volle verstand zijn ; dat is dus in orde.« (»Vaderland«4 Febr. 1923.)
Na het dadaïstisch jongste Gericht in de Nederlanden hebben grijze redakteuren zich op
den borst geslagen en in hoofdartikelen van 2 kolommen (= 166 regels = 1162 woorden)
den Heiland (den eersten dadaïst) aangeroepen en een Dadaïstische Belijdenis afgelegd:
Maar waarom zouden we de voorbeelden vermenigvuldigen, terwijl we ze vlak bij, in onzen eigen kring en in ons eigen hart voor het grijpen
hebben.
Hoeveel gedachten in ons leven zijn dwaze gedachten, hoeveel woorden dwaze woorden, hoeveel daden waanzinnige daden?
Wanneer christenen die eénzelfden Heiland volgen, onder elkaar twisten en »ketteren« over bijkomstigheden, in plaats van met één hart en één
ziel zich op te maken om de brandende wereld te redden, is dat dan soms verstandig?
Neen we willen niet spotten met de Dadaïsten zonder de hand te steken in eigen besmetten boezem 1
Daar zit een leelijke Dadaïst in ons aller hart! (»Christelijke Amsterdammer« Woensdag 31.Jan. 1923.)
Ter bescherming en verbreiding van het Dadaïsme in Nederland, hebben verscheidene
predikanten (evenals Baader) het nuttig gevonden dadaistische preeken van hun vermolmde
kansels te houden. Jonge vrouwen hebben, schriftelijk en in der daad, hun lichaam den »da*
daïsten« ten offer willen brengen. De dagbladen hebben (tot de »Amsterdammer« toe) hun
stijl moeten veranderen, terwijl film en operette de kruimels van het dadaïstische brood
onder den volke verspreidden.
De verborgen hartstochten, eeuwenlang door het protestantisme onderdrukt en in boter en
melk gesmoord, zijn door vier letters die niets beteekenen: DADA, wakker geschud en
hebben zich onder de meest schunnige, hollandsche, vormen vertoond. Ministers hebben,
begeerig op speentjes gezogen, niet eens bemerkende dat de dadamelk vergiftigd was. Het
nederlandsche intellect richtte eereteekens voor het dadaïsme op. Bizondere rijjolen werden
gelast en versierd med dadaistische eereteekens en — leuzen ging het in optocht tegen
fatsoen en zedelijke beschaving in.
Dit alles heeft echter het geestelijk failliet van Holland niet kunnen
verhinderen. Ter eere van Dada heeft het zijn geestelijke góden (Jezus, Boeddha,
Lao*tse, Shakespaere, Dante, Homerus, Beethoven, van Gogh, Chopin, Heine, Goethe,
Nietzsche enz, enz)
bespuwd en beklodderd
In het archief van Dada krijgt Holland een eereplaats. Het geheele volkskarakter ligt
gegrifd in de annalen van Dada. Geen land wist in zoo korten tijd zulk een enorme
massa Drek de smijten naar de hoofden zijn afgoden. Slechts Dada (vierletters zonder
beteekenis) kon dit bereiken.
Holland is een gevangenpoort, volkomen van Europa afgesloten. Daarom heeft de
Rykscommissie voor monumentenverzekering van den ryksgevangenpoort in den
Haag kleine medaillons laten vervaardigen. Deze medaillons, die op de eerstvolgende
dadasoirées zullen worden uitgereikt, zijn bestemd om op het bloote lijf gedragen te
worden, ten einde maanzucht, hysterie, epilepsie en slaapwandelen tegen te gaan. Aan#
gemoedigd door deze dadaïstische daad heeft de architect C. van Eesteren een adres
den Minister van Schoone kunsten en monumentenverzekering opgedragen:
BY DE KEUZE TUSSCHEN DE PLANNEN VAN
DE RYKSCOMMISSIE VOOR DE MONUMENTEN
ZORG EN DIEVAN IR B A K K E R-SC H U T ZO E KT HET
GEMEENTEBESTUUR VAN DEN HAAG HOUVAST
De Heer J. Stübben spreekt zich uit ten gunste van het plan BAKKER#SCHUT. Hij zelf,
de Heer STÜBBEN, doet een ander voorstel, dat zooals hij reeds bij voorbaat opmerkt zijne
bezwaren heeft (waarom ook niet?), doch o. i., aldus de heer H.Th.in het kunsttijdschrift